NIEUW!

labels

Dingen en mensen beschrijven

Hier vind je nog wat handige zinnen die je kunt gebruiken voor je mondeling bij het onderdeel dingen en mensen beschrijven.


What’s the shape – wat is de vorm?
It’s square.
Het is vierkant.
It’s rectangular.
Het is rechthoekig.
It’s a rectangle.
Het is een rechthoek.
It’s triangular.
Het is driehoekig.
It’s a triangle.
Het is een driehoek.
It’s round.
Het is rond.
It has the shape of a pear.
Het heeft de vorm van een peer.
It is small.
Het is klein.
It is big.
Het is groot.

What is it made of – waar is het van gemaakt?
It’s made of plastic.
Het is gemaakt van plastic.
It’s made of wood.
Het is gemaakt van hout. 
It’s made of fabric.
Het is gemaakt van stof.
It’s made of iron.
Het is gemaakt van ijzer.
It’s made of stainless steel.
Het is gemaakt van roestvrij staal.
It’s made of stone.
Het is gemaakt van steen.
It’s made of glass.
Het is gemaakt van glas.
It’s made of paper.
Het is gemaakt van papier.

What colour is it – wat voor kleur heeft het?
It’s red.
Het is rood.
It’s blue.
Het is blauw.
It’s green.
Het is groen.
It’s brown.
Het is bruin.
It’s yellow.
Het is geel.
It’s orange.
Het is oranje.
It’s purple.
Het is paars.
It’s pink.
Het is rose.
It’s black.
Het is zwart.
It’s white.
Het is wit.
It’s grey.
Het is grijs.



Over uiterlijk

He’s tall.
Hij is groot.
He’s short.
Hij is klein.
She has long, blond hair.
Zij heeft lang, blond haar.
He has black, curly hair.
Hij heeft zwart, krullend haar.
He has a beard and a moustache.
Hij heeft een baard en een snor.
She is wearing glasses.
Zij draagt een bril.
He has a tattoo on his arm.
Hij heeft een tatoeage op zijn arm.
She has a scar on her chin.
Zij heeft een litteken op haar kin.
She has a lot of freckles.
Zij heeft veel sproeten. 
He has green eyes.
Hij heeft groene ogen.
He’s rather big.
Hij is nogal dik.
She has a pony tail.
Zij heeft een paardenstaart.
It’s a male/female person.
Het is een mannelijk/vrouwelijk persoon.
He’s old and has many wrinkles.
Hij is oud en heeft veel rimpels.
He has a lot of pimples.
Hij heeft veel puisten.
He has no hair; he’s completely bald.
Hij heeft geen haren; hij is helemaal kaal.

Over kleding en accessoires
He’s wearing jeans and a T-shirt.
Hij draagt een spijkerbroek en een t-shirt.
The man is wearing a hat.
De man draagt een hoed.
The boy is wearing a cap.
De jongen draagt een pet.
She’s wearing earrings and a necklace.
Ze draagt oorbellen en een ketting.
He’s wearing trainers.
Hij draagt sportschoenen.
 She’s wearing boots.
Zij draagt laarzen.
She’s wearing a bathing suit and flip flops.
Zij draagt een badpak en slippers.
He has an umbrella with him.
Hij heeft een paraplu bij zich.
She has a backpack and a handbag.
Ze heeft een rugtas en een handtas.
She’s wearing a dress.
Ze draagt een jurk.
Ze draagt een rok en een blouse.
She’s wearing a skirt and a blouse.